Blog
Het is maandagmorgen. Na een terugrit, een lange nacht slapen en een uur sporten, ben ik nog steeds niet helemaal op aarde geland. Op sommige momenten komt alles opeens samen en dat beleefde ik gisteren in LUX, Nijmegen.
Het maken van een show kost veel tijd. Zeker als je, zoals ik, veel zelf doet. Van het verzinnen tot het schrijven van het script en van repetities plannen tot promotie maken. Voor de zomervakantie hebben we al zes wat kleinere shows gegeven – ik heb het over mijn voorstelling 'A Natural woman – a tribute to Carole King' – en gisteren trapten we af met het grotere gedeelte van de tour. Het was de eerste van een reeks van 40. Gedurende de repetities afgelopen weken veranderden we nog het een van ander en een nacht wakker liggen leverde me nog wat goede inzichten op. We (de band en ik) verfijnden de show en zetten veel puntjes op de i.
Zondag, de dag van het optreden, werd ik na een veel te korte nacht wakker (combinatie van optreden op zaterdagvond, laat in bed liggen en een zoon van vier) en ik was nerveus. Ik ben dat niet van mezelf gewend dus ontkende het hardnekkig. Maar ik was nerveus. 'Gewoon mijn dingen doen. Tas inpakken. Lunch meenemen. Zoon knuffelen en hup, die auto in', dacht ik. En dat deed ik.
Eenmaal in het theater vloog de tijd. Voor ik het wist was het 16.00 uur, doofde het zaallicht en ging de inloopmuziek uit. 'Everything is allright.. up on the roof' zongen The Drifters me steeds zachter bemoedigend toe. En wat er toen de twee uren die volgden, gebeurde, was magisch. Een optreden zoals je er maar een paar meemaakt. Ooit. Deze was zo onverwacht en dat maakte het bijzonder.
Alles was er: we speelden fijn, het geluid was goed, het publiek had er zin in en was ontzettend leuk, mijn teksten gingen goed, mensen moesten lachen, mensen pinkten tranen weg. En als ik naar mijn band keek, lachten ze me allemaal stuk voor stuk toe (ik had van tevoren gevraagd 'willen jullie alsjeblieft vrolijk kijken als ik naar jullie kijk? Want ik ben zenuwachtig'). Zo lief. Maar vooral: het voelde alsof ik precies aan het doen was, wat ik moet en wil doen. Hoewel ik deze tour geen muziek van mezelf speel (op 1 liedje na), voelt het toch als iets dat heel dichtbij mij ligt. Het is zo fijn om deze show in het licht van mijn grote inspiratiebron Carole King te spelen. Alle tijd die ik erin had gestopt: het was het waard. Al was het maar alleen voor die ene middag.
Tijdens het laatste nummer voelde ik al een enorme brok in mijn keel. Na het laatste akkoord liep ik eerst alleen naar voren en het applaus dat als een muur op me afkwam, bezorgde me twee armen vol kippenvel. M'n band kwam bij me staan en het applaus bleef duren. Kippenvel. Kippenvel. Nog steeds kippenvel.
Ik ben nooit zo van het gezwijmel en de facebookberichten met hashtags als #dankbaar en #koesteren, maar jeetje. Wat ben ik dankbaar en wat wil ik dit gevoel koesteren. En, wat zou ik iedereen die z'n werk doet (zoals ik die middag), ook zo'n applaus gunnen, want het is zo fijn om je gewaardeerd te voelen!
Na de toegift en het laatste applaus liepen we de coulissen in. De band had het ook gevoeld. En jep, daar kwamen de tranen. Van geluk, gelukkig.
Dit was er eentje hoor. Zin in deze tour.
Het is 2015. Ik google de naam van een vrouw die ooit de grande dame van de Nederlandse komedie werd genoemd. In beeld verschijnen foto’s van een stralende vrouw met ondeugende ogen en een mond die doet vermoeden dat ze een boel te melden had. Haar biografie is indrukwekkend, haar staat van diensten groot.
Het is de vrouw die eerder die dag in ons publiek zat. Een broze vrouw, met een bijzonder gezicht. Ondeugende ogen, gladde huid, opvallende mond. Looprekje naast haar. In een verzorgingstehuis in het centrum van Amsterdam, zong ik samen met mijn vriendin Anna, nostalgische liedjes voor een groep van zo’n 30 senioren die kampen met dementie of andere gebreken door de ouderdom. Het magische is dat je vaak niet weet wie of wat er schuilt achter dat looprekje, die waterval aan verhalen (‘mijn broer maakte vroeger ook muziek, we traden soms samen op in een café op het Leidseplein’), de enthousiaste zangstem of de tranen.
Van deze vrouw wisten we het wel. ‘Ze staat nog graag in belangstelling, maar ze kan zich niet goed meer uitdrukken’, was ons verteld. We voelden ons naar haar verplicht om haar aan te spreken, haar te noemen, in het zonnetje te zetten en misschien even mee terug te nemen naar vroeger tijden.
‘We benne op de wereld om mekaar, om mekaar, te helpen niewaar?’ zingen we. Verpleegsters doen de polonaise met een groep bewoners. Een mevrouw in een rolstoel maakt een rolstoeldansje, iedereen zingt luidkeels mee. Aan een tafel bij het raam zit de grande dame, Adèle Bloemendaal. Zodra we haar noemen, recht ze haar rug, veert ze op. Haar ogen glimmen. We gaan na het liedje naar haar toe om haar te bedanken voor haar werk, voor het zijn van een inspiratiebron. Ze kijkt ons intens aan. Lijkt meer te willen zeggen dan ze kan. Ze werd een jaar eerder getroffen door een beroerte, die haar woorden weghaalde. Met een brok in onze keel lopen we na de ontmoeting terug naar het podium en gaan door met het concert.
Het is 2015. Met mijn optreedjurk nog aan, zit ik op de fiets om mijn zoon op te halen. Ik rij met het vrolijk kletsende peutertje door de novemberavond en voel opeens zo ontzettend dat ik nu leef. Misschien voelt het voor haar ook nog als gisteren dat ze met haar zoon langs de Amsterdamse grachten liep. En dat ze haar optreedjurk aantrok om voor publiek te zingen. Ik neem me voor de dag nog meer te plukken en te leven in het moment. Gezond, gelukkig, zonder angst en met muziek. Zonder woorden leerde ik een mooie les van de grande dame. De tijd vliegt.
Ik treed op met verschillende muzikanten en zangeressen en hoe zelfverzekerd de meesten ook overkomen, ik ken er zat die zich veel aantrekken van de (gezichtsuitdrukkingen van) mensen in het publiek. Menig zangeres laat zich gek maken door ‘iemand die me recht aankeek en gewoon enorm verveeld gaapte!’ of ‘die vent die duidelijk met zijn vriend over me liep te smoezen!’.
Hoewel ik me niet gauw van mijn stuk laat brengen, zijn er echt wel avonden waarop ik onzeker ben over dingen. Je staat daar toch heel kwetsbaar, met je eigen muziek en je eigen stem je best te doen. Het zijn ook juist die avonden waarop je gedachten van de mensen in het publiek gaat invullen, heb ik gemerkt. Inmiddels weet ik dat ik dit nooit meer moet doen.
Wat gebeurde er? Ik trad met mijn eigen liedjes op in het theater. Op de eerste rij zat een forse man. Ik kon hem niet echt over het hoofd zien en tijdens het zingen werd mijn blik dus automatisch naar hem toe getrokken. Daar werd ik op zijn zachtst gezegd niet vrolijk van. Hij zakte tijdens het optreden steeds verder onderuit (wat ik interpreteerde als ‘HELP! Het programma stort in! Ik kan zijn aandacht niet vasthouden! Hij verveelt zich kapot! Hij haat mijn muziek! Zie! Niemand vind het meer leuk!’ en meer van dat soort wijvige geneuzel) en zijn mondhoeken hingen vanaf het begin al (‘demonstratief!’) omlaag.
In de pauze begon ik meteen een tirade tegen mijn bandleden over de stomme meneer. ‘Kom dan níet! En je kunt toch op zijn minst probéren een beetje aardig te kijken, uit respect voor mij! Ik sta daar toch ook maar in mijn spreekwoordelijke blote kont?!’. Na de pauze zat hij er weer, wat ik natuurlijk niet verwacht had. Met goede moed speelde ik deel twee, maar ik liet me wederom afleiden door de forse, booskijkende, onderuitgezakte man. (Dat ik me daarbij totaal gefocust heb op het verkeerde en alle lieve vrolijk kijkende mensen negeerde, is sowieso zonde, maar even niet wat ik hier uiteen wil zetten).
Het optreden was klaar en nadat ik even kort in de kleedkamer was geweest, ging ik zoals aangekondigd terug naar de zaal om eventuele geïnteresseerden een cd te verkopen. Tot mijn verbazing stond de hierboven beschreven meneer vooraan de rij om een album te bemachtigen. Ik zocht een plekje op de eerste rij om te gaan zitten en mijn cd-koffertje neer te zetten. De geïnteresseerden liepen naar me toe en toen… schaamde ik me KAPOT voor de gedachten die mij die avond totaal in hun greep hadden gehad.
De man, een groot muziekliefhebber en erg enthousiast over mijn liedjes (vertelde hij me later), was ernstig gehandicapt. Ik weet niet exact wat zijn handicap was, maar hij had moeite met lopen en praten ging erg moeilijk. De spierspanning in zijn gezicht was laag, waardoor hij eigenlijk geen mimiek had. De lieve meneer die ik had aangezien voor ‘asociaal’ en ‘ongeïnteresseerd’ kón simpelweg met zijn lichaamstaal en gezicht niet laten zien dat hij het mooi vond. Hij kocht twee cd’s, wilde een handtekening, een foto, het hele rataplan. Hij was misschien wel het meest enthousiast van alle aanwezigen die avond.
Ja, ik schaamde me echt de ogen uit mijn kop. Even los van het feit dat het natuurlijk eigenlijk niets uitmaakt wat een ander ergens van vindt (maar dat vind ik soms lastig te onthouden): voor mij was dit het absolute bewijs dat ik nooit, maar dan ook nooit meer voor mezelf ga invullen wat iemand anders denkt. De buitenkant laat niet altijd zien wat er van binnen gebeurt.
Kun jij hier nou van leven? Of: doe je hier nog wat naast? Vragen die mensen vaak aan mij stellen. Logisch ook. Er zijn genoeg mensen die overdag iets anders doen en in hun vrije tijd muziek maken en optreden. Amateurs worden die dan genoemd. Amateur betekent liefhebber. Ik doe niets anders overdag, ik leef van de muziek. Ik treed op, schrijf en geef zangles. Alles wat met mijn eigen muziek te maken heeft, heeft voorrang en verder doe ik de dingen die ik muzikaal leuk vind. Dus als ik daar zin in heb, zing ik graag liedjes bij mensen die gaan trouwen, of schrijf ik een liedje in opdracht voor… wat dan ook. Jammer wel, dat de term ‘amateur’ alleen maar wordt gebruikt voor mensen die in hun vrije tijd muziek maken. Want hoewel mijn hele leven bestaat uit muziek, voel ik me een amateur. Ik heb mijn werk lief. Ik heb muziek lief. En ik hoop voor altijd amateur te blijven.
Ik krijg heel vaak de vraag 'hoe lang schrijf je al liedjes?' en 'hoe schrijf je liedjes, waar begin je?'. Het enige wat ik daarop kan antwoorden is dat liedjes schrijven voor mij nog steeds een zoektocht is. Vergeleken bij veel andere singer/songwriters schrijf ik nog niet lang. Pas in 2008 schreef ik mijn eerste liedje. Een vaste methode heb ik niet, al begin ik vaak wel bij de tekst. Ik schrijf alleen, maar heb ook veel liedjes samen met Dirk (af)gemaakt. Na het verschijnen van 'Overstroom' besloot ik op zoek te gaan naar nieuwe manieren en nieuwe inspiratie. Schrijven met nieuwe mensen: dat leek me een goed plan. En zo kwam het dat ik nu regelmatig met Geert Leurink afspreek om liedes te schrijven. Om tien uur gaat de bel, we drinken koffie, pakken de gitaar en laptop erbij en daar gaan we dan... Een paar uurtjes later is er dan een liedje dat er eerder die ochtend nog niet was. Een soort van toveren. Vanochtend hebben we weer een liedje gemaakt en dat voelt goed! Dat er nog maar veel moois bij mag komen...